- afsluiten
- {{afsluiten}}{{/term}}1 [ontoegankelijk maken] close (off/up)2 [op slot doen] lock (up) ⇒ close 〈bus, fles enz.〉3 [de toevoer verhinderen] cut off ⇒ shut/turn off 〈gas enz.〉, disconnect4 [tot stand brengen] conclude 〈bijvoorbeeld contract〉 ⇒ enter into 〈overeenkomst〉, negotiate 〈hypotheek〉5 [een eind maken aan] close ⇒ conclude6 [verwijderd houden van] cut off♦voorbeelden:1 een weg afsluiten voor verkeer • close a road to traffic2 heb je de voordeur goed afgesloten? • have you locked the front door?3 de stroom afsluiten • cut off the electricity4 een levensverzekering afsluiten • take out a life insurance policy5 een (dienst)jaar afsluiten • close a yearafsluiten met een examen • round off with an examination 〈een studie〉6 zich afsluiten • cut oneself off
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.